Geschiedenis2

Het ontstaan van de naam

De naam van het erf is waarschijnlijk al veel eerder ontstaan dan in de eerste optekening is te vinden. Vermoedelijk al in de feodale tijd van de Saksische stammen die na de Grote Volksverhuizing delen van noord Duitsland en oost Nederland bevolkten. De feodale structuur kende een bestuur in de vorm van leenheer, leenman, vazallen, vrijen, hoofdige en lijfeigene. Van bovenaf waren voorde eerste drie adellijke rechten met titels verbonden. De leenheer was de bisschop van Utrecht.

De eerste vermelding in een register

In een handgeschreven register van het Bisdom Utrecht wordt het erf Cobrugge voor het eerst genoemd. Dit register werd in 1891 tot een boek gemaakt door Mr. S. Müller.

P1040973

Het gaat om notities van betalingen van leenmannen, vazallen en horige boeren aan de leenheer. Her register legt dit vast over de periode van 1325 tot 1336.

De leenheer en zijn gebied

In de aanvangsperiode van het geschreven register was Jan (III) van Diest de bisschop en leenheer. Het bisdom betrof ongeveer de huidige provincie Utrecht en het Oversticht (dit is het oude Saksische gebied over de IJssel) thans de provincie Overijssel met de zuidelijke delen van Drenthe. Zie kaart hieronder. (klik aan om te vergroten)

PrinsBisdomUtrecht

Het bestuur

Voor het Oversticht resideerden de leenmannen van de bisschop in Goor en Vollenhove.   In de stad Goor (die in 1263 onder Hendrik van Vianden de stadsrechten kreeg) was een grote burcht, waar de borgmannen (leenmannen) wonende in adellijke huizen het buitengebied zich bij oorlogen beschermd konden ophouden. Van hieruit bestuurde men geheel Twente, samen met de kanunniken van Oldenzaal en de Duitse Orde uit Ootmarsum.

De schout van Twente was Henric van Weldam. Hij inde precario et pecunia namens de bisschop en nam daarvan zijn deel als leenman. Dit gebeurde in het Hof te Goor, nabij de burcht op het Schild (gegraven terp met rondom een gracht) van Goor gelegen. In 1333 ging dit recht over op Henric van Solms. De familie von Solms woont nu nog op het landgoed in kasteel Weldam ten zuiden van Goor.

Het gebied Zeldam

De erven van de buurtschap Zeldam vielen destijds onder de Curte Wedehoen (onderdeel van het Hof te Goor). Zo worden een tiental erven in genoemd op pagina 591 van het gedrukte register. (klik om te vergroten) Ander erven zijn Menting, Volkerinch, Wanyng, Spenkeling, Assing, Hachreyse, Specreyse, Stocreve, Almelreef en Besehorst. Op de diverse pagina’s in het gedrukte register worden de namen telkens wat anders geschreven.

Pag593

Het deelbestuur in het gebied Zeldam

Deze “curte” had later een eigen ambtenaar voor alle lopende en dagelijkse zaken binnen de “curte”. Die ambtenaar werd Meijer of Scholte genoemd. De Meijer van Weddehoen woonde op de boerderij de  Meijer dat gelegen is in de hoek van de Rijksweg naar Delden en de zijtak van het Twentekanaal naar Almelo. Dat erf is later ontstaan, het is immers niet opgenomen in het geschreven register. Dit functioneerde onder de “curte” tot na 1732 en later omstreeks 1781 viel het gebied onder het Landrentambt Twente en Rigterambt Delden en werden dan genoemd als de marke Zeldam en Wiene.

De namen in latere registers

In het verpondings-register van 1601  wordt het erf “Die Koebrugge” genoemd “een heereguett” met afdracht aan die frouwe van Reede. In 1475 was het erf in een ander register al eerder genoemd als “Kokenbrugge”. In het register van vuursteden en hoofdgeld van de buurtschap “Wedehoen en Cotwick” uit 1675 wordt het erf Coebrugge genoemd met één “heerstee” en twee ovens.