TIP
Bekijk na het lezen van delen uit de kronieken ook de stamboom en zie de invloed ervan in de families van de stamboom.
De hofboeken van Curte Wedehoen
1714
Voorts ik, bovengenoemde hofmeijer (dit is Berent Meijer, hofmeijer van Weddehoen) met mijne coirnoten Hermen en Herrik Assink, in voorverhaelden val gecomen sijn bij Roelof te Coebrugge en hebbende sijn hofregte en uiterste wille verwaert en an de heeren belooft twaelf guldens en versogte mede dat sulx mede effct soude en moge gewinnen, soo en als best nae havesregte bestaen can. Actum Wedehoen 1714. (Hofboek Weddehoen, blz. 163)
Dit is de vader van Jan Koebrugge. Roelof Koebrugge is gehuwd met Stijne (Christina) met nog een broer Hendricus en zuusen Engelina en Margaretha. Deze Roelof is de oudste die bekend is van de familie Koebrugge in relatie tot het erf en is ergens tussen 1621 en 1668 geboren. Elders in Nederland zijn eerdere geboren naamdragers, maar die hebben geen relatie (meer) met het erf.
17 april 1715
Den 11 april 1715 ben ik , Berent Meijer, hofmeijer des Haves Wedehoen, neffens mijn coirnoten Jan Spenkelink en Berent Volkerink, versogt en gecomen sijn bij Jannes ter Coebrugge, densleven crank te bedde liggende, dog bij goeden verstande bevonden, willende en begerende bij sijn uiterste wille sijn hofregt in allen delen te verwaren, gelijk hij gedaen heeft mits desen, en belooft an de heeren te geven twaelf gulden. Voorts sijnde g’assisteerd sijn huisvrouwe Berentien ten Velthuis, an wien hij onlangs sijnde getrouwt, en geeft sig in desen hof, met belofte om de hofhorigheijd te verwaren soo en als een hofhorige persoon toebehoort, en hebbende voor hare overgegeven vrijheijd bedongen een vrij kind. (Hofboek Weddehoen blz. 165)
Kennelijk was Berentje van Jan Koebrugge in verwachting en hoopte men op een zoon als opvolger van Jan op het erf. Het liep anders er kwam een dochter. Berentje trouwde met Roelof ten Heerbaart en raakte daarna van hem zwanger, dat was zoon Henricus Koebrugge.
26 december 1730
Ik Albert Meijer tot Weddehoen, doe hiermee te weeten, dat ik met mijne huisgenoten als Berent Volkerink en Berent Wanink op den 26 december 1730 ben geropen ten versoeke van Roelof ter Coebrugge en denselven bevonden siek te bedde liggende, dog bij goeden verstande sijnde, en heeft begeert voor en aleer hij dese werelt mogte comen te ontruimen, en naedat hij sijne hofregten in allen delen wel vervaert hadde en nu nog voor het laeste tot praeventie van sijne erfgenaemen van verdere onheilen gedagte te doen, soo en als artikel 13 der hofregten behoort, in allen poincten naegeleeft en vervolgens sijne heeren erkent (terwijl aldaar lange jaren een slegte staet is geweest) mes ses gulden en sulx alles manu stipulata heeft angenomen, aldus gepasseert op den Hof Wedehoen om te strekken nae behoren, op dato als boven genoemt. (Hofboek Weddehoen, blz. 202 – 203)
Deze Roelof is die van ter Heerbaart hierboven genoemd. Ook hij is nu ziek en draagt zijn rechten over op zijn erfgenamen. Wel wordt vermeld dat hij Roelof het erf in slechte staat aantrof. Jan Koebrugge heeft het erf destijds kennelijk door ziekte laten verkommeren.
10 juni 1732
Compareerde voor mij Albert Meijer, hofmeijer des Haves Wedehoen, en mijne huisgenoten Roelof en Jan Weernink, Berent ten Bieke en bekende an Beretien ter Coebrugge getrouwt te sijn, dienvolgens haer in desen Hof Wedehoen begevende en begeerende van het erve Coebruge, onder desen Hof Wedehoen resorterende, gequalificeert te wesen, met belofte om jaerlijx en alle haere horigheijd te verwaren en in alles haere te gedragen soo en als een hofhorige man competeert. Aldus gepassert op den Hof Wedehoen de 10 junius 1732. (Hofboek Weddenhoen, blz. 204)
Berentje trouwde voor de derde keer nu met Berent ter Beke van het Goorhuis. Berentje is op het erf gebleven en Berent verklaart dat hij de verplichtingen die op het erf rusten, na zal komen. Hij wordt geen rechthebbende van het erf, dat is de zoon van Berentje; Hendrik. (zie hierna)
Landgericht Delden
Op 24 juni 1773 hield Fenneken Koebrugge, weduwe van Hendrik ten Koebrugge, kinderscheiding met haar minderjarige kinderen Gerrit, Berend, Jenneken, Engeltjen en Diena. Hierna volgde een opsomming van de baten en schulden.
De Hofboeken van Weddehoen
4 november 1781
Willem Meijer, hofmeijer van Weddehoen, verklaart dat Roelof Koebrugge en diens vrouw Fenne wegens achterstallige pacht aan het Landrentambt Twenthe schuldig te zijn een bedrag van ƒ 90-12-0 tegen een jaarlijkse rente van 3 %, waarvoor zij hun bouw- en erfrecht verbinden. (Hofboek Weddehoen, blz. 123 – 124)
Roelof is de zoon van Hendrik ten Koebrugge, maar was geen deelgenoot van de kinderscheiding. Hij was toen al 25 jaar. Hier blijkt dat hij het erf had overgenomen.
8 april 1785
Willem Meijer, hofmeijer van Weddehoen, verklaart dat Gerrit Heerbaart panding heeft gedaan op de roerende goederen van de bouwman op het erve Koebrugge, ten einde betaling te verkrijgen van een bedrag van ƒ 82 wegens rente van een kapitaal van ƒ 100 á 3,5 %, onder verplichting om het kapitaal met de verschenen rente met ingang van 1 oktober aanstaande terug te betalen. (Hofboek Weddehoen, blz. 138 – 139)
Roelof kon de zaak kennelijk niet draaiende houden. De reden is onbekend, wel lijkt het erop dat de geldverstrekker en ver familielid is. Want Roelof ter Heerbaart is stamvader van de familie Koebrugge en trad al in 1715 in het huwelijk.
11 maart 1786
Roelof Coebrugge en diens vrouw Fenne verklaren te hebben ontvangen van Jan ter Horst een bedrag van ƒ 155 tegen een jaarlijkse rente van 4 %, waarvoor hij tot onderpand stelt al zijn weekhout-gewas. (Hofboek Weddehoen, blz. 41)
Fenne was niet de vrouw van Roelof, maar de moeder. Roelof en Fenne hebben weer geldgebrek en lenen van Jan ter Horst een buurman van Roelof en Fenne. Kennelijk met de rug tegen de muur gezet door Gerrit ter Heerbaart.
29 april 1786
Willem Meijer, hofmeijer van Weddehoen, verklaart dat Gerrit Heerbaart panding heeft gedaan op de roerende goederen van Roelof Coebrugge, wegens een bedrag van ƒ 25, dat een week na Jacobi 1785 had moeten worden betaald, alsmede wegens een bedrag van ƒ 100 dat op Martini 1785 was verschenen volgens contract van 16 april 1785. (Hofboek Weddehoen, blz. 142)
Dit feit zal de reden zijn dat Roelof en moeder Fenne gingen lenen bij buurman Jan ter Horst.
Landgericht Delden
Op 2 september 1786 hield Roelf ten Koebrugge, weduwnaar van Janna terVaarhorst, wonende op het erve Koebrugge, kinderscheiding met zijn 3 kinderen: de zoons Roelf en Hendrikus en een dochter.
Dit feit maakt duidelijk dat Roelof is de problemen zit. Moeder Fenne is in 1773 hertrouwd met Roelof Warnink en is waarschijnlijk op de boerderij terug gekomen. Het kan ook zijn dat Warnink erbij in trouwde maar inmiddels ook al overleden is.
Vervolg van de Hofboeken van Weddehoen
28 oktober 1786
Willem Meijer, hofmeijer van Weddehoen, verklaart dat de door Gerrit Heerbaart ingestelde pandingen van 8 april 1785 en 29 april 1786 op verzoek van Roelof Koebrugge buiten effect zijn gebleven wegens zijn belofte het verschuldigde te voldoen.; nu daaraan niet is voldaan doet Heerbaart opnieuw een panding op alle roerende goederen van Roelof Koebrugge, bouwman op het erve Koebrugge, met last om binnen 14 dagen de totale vordering van ƒ 125 te voldoen. Op 11 november 1786 verzocht Heerbaart wegens het uitblijven van betaling aaneigening aan de panden, doch deze akte is later doorgehaald. (Hofboek Weddehoen, blz. 143 -144)
De doorhaling zal ongetwijfeld te maken hebben met de omstandigheden van Roelof als weduwnaar en de kinderscheiding, want Gerrit Heerbaart is tot slot van rekening wel familie.
24 oktober 1796
Jan hendrik Hofmeijer verklaart dat Roelof Coebrugge, bouwman op het provinciale erve Koebrugge op het Zeldam ingevolge resolutie van de Gedeputeerden van de Provisionele Representanten van Overijssel van 28 juli 1976 van het Landrentambt van Twnethe heeft opgenomen een som van ƒ 600, tegen een jaarlijkse rente van 4 %, daarvoor tot onderpand stellende zijn bouw- en erfrecht van het erve Koebrugge. De akte is ondertekend door Roelof Coebrugge en Janna ter Horst, vrouw Koebrugge. (Hofboek Weddehoen, blz. 339 – 340)
Op 24 oktober 1796 verkrijgt eerder genoemde Roelof Coebrugge (dus het kind Rolef uit de volgende generatie) als bouwman van het provinciale erf met zijn vrouw Janna ter Horst van het Landrentambt zijn bouw- en erfrecht tegen een lening van ƒ 600,00 en een rente van 4 %.
22 augustus 1799
Jan Hendrik Hofmeijer verklaart dat Roelof Coebrugge en diens vrouw hebben opgenomen van Mannes Siegink een bedrag van ƒ 110, tegen jaarlijkse rente van 4 %, stellende daarvoor tot onderpand een hooimaat, de Agste maat, groot 2 dagwerk. De akte is ondertekend door Roelof Coebrugge en Janna Coebrugge. (Hofboek Weddehoen, blz. 347)
Het gaat kennelijk niet goed met het erf en wordt er nu van een particulier geleend. Het kan zijn dat de Provinciale regeling te zwaar druk bij de opbrengsten.
12 juli 1802
J.H. Meijer verklaart dat Roelof Coebrugge en zijn vrouw Janna ter Horst ingevolge resolutie van het Departementaal Bestuur van Overijssel van 2 juli 1802 hebben opgenomen van het Landrentambt Twenthe een bedrag van ƒ 350 tegen een jaarlijkse rente van 4 %, stellende daarvoor onderpand hun bouw- en erfrecht van het erve Koebrugge. (Hofboek Weddehoen, blz. 359 – 360)
Dit duidt op een regeling van de Provincie Overijssel om erven op een vorm van bezit uit te geven en tot bloei te laten komen. De gang van zaken verstreken periode van 6 jaar kan tot een uitgebreider regeling geleid hebben.
9 december 1802
Jan hendrik Meijer verkleert dat aan Roelof Coebrugge wordt toegestaan om van G.J. Hagreis een bedrag van ƒ 265 op te nemen en daarvoor tot onderpand te stellen het gewas van de Mossendamsmaat. De akte is ondertekend door Rolof Coebrugge of Weernink en door Rolof Coebrugge.(Hofboek Weddehoen, blz. 369)
Rolof Coebrugge of Weerning is de tweede man van Fennegje Spenkelink (Fenne, is de vrouw van Hendrik Koebrugge en oma van de andere Rolof die tekende in deze akte. Het gaat kennelijk niet goed op het erf met Roelof en Janna aan het roer.
30 december 1805 tot 30 juni 1811
Jan Hendrik Meijer verklaart dat aan Roelof Coebrugge wordt toegestaan om ten behoeve van de koopman Jacobus Bleeker te verbinden de pacht van zijn lijftucht het Mossendam, voor een jaarlijkse som van ƒ 30. Op 13 juni 1811 verkreeg Roelof Coebrugge toestemming om dit met 6 jaren te verlengen. (Hofboek Weddehoen, blz. 372)
De opbrengst van zijn lijftucht (werk op het Mossendam) wordt aan Jacobus Bleeker verkocht.
14 juli 1807
Jan hendrik Meijer verklaart dat Roelof Coebrugge en diens vrouw hebben verbonden ten behoeve van Jan Rikkerink wegens een lening van ƒ 150 een stuk land genaamd de Veltkamp, groot 5 schepel, gelegen langs de steeg. (Hofboek Weddehoen, blz. 380)
Opnieuw een lening van een particulier, de schulden lopen steeds verder op.
19 november 1808
Jan hendrik Meijer verklaart dat Roelof Coebrugge schuldig is aan Berent Jan Volkerink op Klein Rouwler een bedrag van ƒ 150, stellende daarvoor tot onderpand 4 viem rogge, jaarlijks uit Mossendamskamp. (Hofboek Weddehoen, blz. 390)
Dit lijkt het begin van een heuse ondergang van de bouwlieden op het erf Koebrugge.
Landgericht Delden vervolg
26 mei 1810
Op 26 bloeimaand 1810 deed de procureur Wolter jalink, wegens Jurian te Doeschate als provisor van de stadprovisorie van Goor panding op de roerende goederen van Roelof Koebrugge en diens vrouw, en bij onvoldoende opbrengst aan hun erf- en bouwrecht van het hofhorige erve Koebrugge, wegens een bedrag van ƒ 21-5-0 aan achterstallige rente op een lening van ƒ 50.
Op 28 bloeimaand 1810 verscheen Roelof Koebrugge en diens vrouw Janna ter Horst voor het hofgericht van Weddehoen en verkleerden dat zij schuldig waren aan het Landrentambt Twenthe een bedrag van wegens pacht en erfwinning een bedrag van ƒ 650, welk bedrag zij niet kunnen betalen. Derhalve stellen zij daarvoor hun roerende goederen tot onderpand.
Op 28 hooimaand (juni) 1810 werd op het erve Coebrugge de navolgende inventaris van de roerende goederen opgemaakt:
1. een vost paard; 2. een roe koe; 3. een zwart kalf; 4. een kiest; 5. een paar beddegerdienen, val; 6. een paar dieto; 7. een ijzeren pot; 8.. een emmer; 9. een hexelkiste; 10. een kuiven; 11. een ploeg; 12. een egde; 13. een brake; 14. twe overbedden en onderbedde; 15. ee kerne; 16. een melkvaet; 17. drie lupers; 18. een spiegel; 19. elf schotelen; 20. drij telders; 21. een melkemmer; 22. negen stoelen; 23. een vleegel; 24. drie grepen; 25. een onbeslagen wagen; 26. een panne en pan-iser; 27. een kuls potjen; 28. een roompot; 29. een iezer potjen; 30 [..] paarde-sellen; 31 een tom; 32. ses honders; 33. een haan; 34. een hond; 35. een haelketen en tange; 36. een bou-sig; 37. een kolhop, waarvan Jakobus Bleker heeft een verschoten tot betalinge der verpondinge ƒ 70-5-0.
Sadgewassen:
bij Mossendam op den Kamp 5 schepel land met rogge; nog vier schepel aldaar. Van die bovenstaande rogge trekt B. Jan Volkerink vier viem rogge, so als het te protocol verset is.
In den gorden voor het huijs:
, 1 dito, 1 hoek aardappels, 1 hoek somersaat, 1 hoek met snijbonen en kruypbonen, eenhoek vlas.
Drij dagwerk hoijgrond [..] den Dam 5 spind land, aardappels, den Tuicamp, groot 6 schepel met haver, tinbaar.
In den Kostengoorden:
een stukjen boekweijte en aardappel, tinbaar; vier schepel met roggen; 1 stukke met ardappels die door ander menschen daarop sien gepoet; een hoek nieuws tot land gemaakt, die an Jan ter Horst soude verhuert sien, daarop haver en ardappels.
Op den Veldkamp:
8 schepel land met roggen; 4 schepel land met boekweiten, hiervan trekt Maet Jan van 5 schepel land de vruchten, totdat 150 gulden betaald bind, de rogge wort gerekend wat sij Sunte Martin bij het schepel geld. (Hofboek Weddehoen, blz. 391 – 396)
Uit het relaas bij deze opmaak blijkt dat Roelof en Janna nagenoeg failliet zijn. Echter een uitvoering van een vonnis is nog niet ontdekt. Hoe zij zich hieruit gered hebben of ten onder zijn gegaan moet nog onderzocht worden. Wel is duidelijk dat na 1810 nog een kind werd geboren, Janna was toen tussen 36 en 40 jaar oud. Ook staat vast dat de familie op het Zeldam bleef en mogelijk zelfs op de boerderij, want verdere nazaten zijn allen op het Zeldam geboren.
Wijziging in het bestuur na de Franse Revolutie
In 1795 werd de Domeinraad ( die de rechten van de adel beheerde)- door de Franse inlijving van Nederland (Bataafse Republiek) – gedwongen haar functie neer te leggen. De domeinen werden geconfisqueerd en het beheer werd overgenomen door administrateurs. Daarna bracht men het beheer der domeinen onder bij het Ministerie (departement) van Financiën.
In 1814 werd onder het Koningrijk der Nederlanden het beheer der domeinen gescheiden van de registratie en opgedragen aan afzonderlijke rentmeesters. Hiermee had Roelof ook te maken.
Vanaf 1 januari 1819 werd het beheer van de domeinen op provinciaal niveau opgedragen aan een directeur van de registratie en domeinen. Per 1 januari 1824 werden de directies opgeheven en hun taken opgedragen aan het Amortisatie Syndicaat (een fonds om staatsschulden te saneren). Op de kadasterkaarten zijn in 1832 de gronden vlak om het huis van het Amortisatie Syndicaat.
De gronden verder van het huis zijn eigendom van de erven Volker, Jan Hendrik Wanink, Berend Assink, de heide langs de Postweg is van de marke Kotwijk en Weddehoen, de zuidelijke gronde van J.n.W. A. Hugenpoth tot Aert, advocaat in Arnhem. Twee delen dichterbij het huis zijn eveneens van Berend Assink en van de hofmeier Willem Meijer. Hoogstwaarschijnlijk is het gezin wel op de boerderij gebleven.
De Vuursteden- en hoofdgeld gerichte Delden 1675
Buurtschap Wedehoen & Cotwick Heerstee Ovens Hoofdgeld
- Hermen ter Bepseler 1 2
- Arent ter Bepseler pauper pauper
- Langenhorst 1 2
- Ackerhuis 1 2
- D’Haer pauper pauper
- Bloemendall 1 2
- Bleeckerije pauper pauper
- Tusschede 1 2
- Schulte 1 1 3
- Horst 1 2
- Extercatte 1 2
- Arent ter Extercatte 1 2
- Colhoep 1 2
- Suithoff 1 2
- Velthuis 1 2
- Gencken Velthuis 1 2
- Schoenevelt 1 2
- Braeck 1 2
- Lambertinck 1 2
- Tanckinck 1 2
- Huistee 1 2
- Juffr, Rammelmans op d’Duitz 2 1 4
- Gorsvelt 1 2
- Hemmeler 1 2
- Keiser pauper pauper
- Herbaert 1 2
- Crabber 1 2
- Rouweler 1 2
- Vaerhorst 1 2
- Coebrugge 1 2
- Assinck pauper pauper
- Mentinck 1 1 2
- Nijhuis 1 2
- Waeninck 1 2
- {Spenckelinck paupers pauperes
- {Morre
- Volckerinck 1 2
- Berent Stokentreef 1 1 2
- Albert Holtman 1 2
- d’Meijer 1 3
- Jan Altinck in die lijftogt 1 2
- Seldam 1 2
- Stockentreef 1 2
- Speckreise 1 1 2
- Derk ter Sijthoff 1 2
- Argeloe 1 2
- Weerninck 1 2
- Goesselinck 1 2
- Lenssinck 1 2
- Hachreise 1 2
- Henr in der Cuckuick 1 1
- {d’List paupers pauperes
- {Kerckhoff ——— ——– ———– 46 5 93
De volkstelling van 1748 en 1795
Bij de eerste volkstelling in 1748 in de boerschop Weddehoen en Cottwijk wordt vermeld “de 4 eerder genoemden bij Cobrugge”. Het zijn Henric en Fenna Cobrugge met hun zoon Rolef (1/4 jaar oud). Bij de tweede volkstelling tussen 23 en 31 oktober 1795 wordt op nr. 10 Roelof Coebrugge als bouwman genoteerd met 3 personen. Bij nr. 11 woonde Gerrit Coebrugge met 5 personen en bij nr. 12 Roelof Mossendam (een alias van Coebrugge) woonden 4 personen.